vrijdag 12 maart 2021

De omgekeerde Hachi

 

Zij kon niet wennen aan zijn afwezigheid.
Het huis was schoon: geen modderpoten op de grond, geen plas kwijl op de laptop, geen bloed van de knaagbotten op het tapijt. Zij wilde die properheid niet. Die vieze properheid.

Er waren zeeën van tijd, van ruimte, van mogelijkheden. Ze kon weer naar de dokter, naar de vriendinnen. Ze was vrij om te gaan en staan waar ze wilde. Zij wilde die vrijheid niet. Die vieze vrijheid.

De leegte, de stilte. Zij reikte naar zijn warme lijf om te aaien: leegte. Ze hoorde het getik van zijn voeten op de trap: stilte.

Zij waren één wezen geweest.

Op straat riep zij gedwee de commando’s: pas op fiets! Pas op auto! Ff wachten! Niet trekken. Naar huis toe. Klaar buiten, Hondje naar bedje toe, Hondje slapen. Hondje slapen.

Zij liep naar het graf. Maart roerde zijn staart. Motregen uit het wolkendek. Wind. Hoe hij zich met zijn laatste krachten, vechtend voor elke adem (de longen die zich met vocht vulden, de afschuwelijke pijn) de trap op had gehesen om in zijn laatste uur bij haar te zijn. Ze zeeg op haar knieën. Voelde een vlaagje aanwezigheid. Hondje waer bestu bleven, mi lanct na di hondje mijn. Uitgeput liet ze zich op haar zij vallen.

Eksters, kraaien kwamen in haar ogen pikken. Regenwormen kropen in haar huid, dezelfde wormen die hem daaronder ook aan het slopen waren. Zij desintegreerde en werd één met de aarde die hem bedekte.

Boven hun hoofden raasden de lentestormen.

 


 

vrijdag 29 januari 2021

Stoer

 Toen mevrouw Hazenkraak stopte met vijandig vermageren en met heur grijs haar te verven, viel ze acuut in een zwart gat. Ze was onzichtbaar geworden. Het ‘not in my world’-effect noemde ze dat. Als zij praatte keken mensen dwars langs haar heen, op straat botsten voetgangers tegen haar.

Als voormalige diva vond ze daar wat van.

Met The Blue Dane was deze misère voorgoed verleden tijd. Ze konden samen geen pootje buiten de deur zetten zonder dat eenieder hen aanklampte met een grote smile op het gezicht. Geen gebrek meer aan vrolijke straatgesprekjes, waar ze dol op was. “Mijn mooiste sieraad” noemde zij haar schat dan ook. Wat absoluut klopte, gezien zijn vacht van de kleur metallic, oogverblindend in de zon fonkelde.

Een pontificale uitzondering begon zich echter steeds duidelijker af te tekenen.

De stoere mannen.

Al dan niet vergezeld door even stoere honden, die vaak ook nog op hen leken. Vechthonden, daar houden stoere mannen van. Van die honden die eigenlijk verboden (zouden moeten) zijn. Je kon er de klok op gelijk zetten, dat elke keer dat The Blue Dane en Mevrouw Hazenkraak hun pad kruiste, de Stoere Man daar iets van zou zeggen. Van The Blue Dane. Van Mevrouw Hazenkraak met The Blue Dane. De minst ergen zouden iets roepen in de trant van: “Kon je niet groter vinden?” of, quasi bezorgd: “Kun je hem wel aan?”, de ronduit akeligen beten agressief toe: “DIE HOND IS TE GROOT VOOR JE.”

Dan liep ze naar de Stoere Man toe, overhandigde ze hem de riem, en beende weg. The Blue Dane sprintte onverbiddelijk achter haar aan, de Stoere Man meesleurend in een koddige val.
Ook daar kreeg ze geen genoeg van.